Diabetes mellitus bij honden en katten
Diabetes mellitus wordt ook wel suikerziekte genoemd. Diabetes mellitus komt regelmatig voor bij huisdieren en wordt vaker gezien bij oudere dieren. Zoals bij mensen, bestaan er ook bij de huisdieren twee vormen van diabetes mellitus: type één en type twee. Bij type één diabetes mellitus zijn de insuline producerende cellen (de bètacellen) in de alvleesklier (pancreas) daar niet meer toe in staat. Dit kan gebeuren doordat afweercellen van de hond de bètacellen aanvallen. Type twee diabetes mellitus komt het meest frequent voor bij katten. De cellen in de pancreas reageren nog wel, maar niet goed genoeg op insuline, dat ervoor zorgt dat glucose de cel wordt ingebracht. De verlaagde gevoeligheid van de cellen voor insuline zorgt ervoor dat glucose niet in de cellen terecht kan komen en het in de bloedbaan blijft (hyperglycemie). Met een goede behandeling kan deze vorm bij katten in 60% van de gevallen omkeerbaar zijn. Naast deze twee vormen kan uw huisdier ook diabetes mellitus ontwikkelen onder invloed van geslachtshormonen of door een langdurige toediening van bepaalde medicijnen. Als u hond of kat wordt gediagnosticeerd met diabetes mellitus kan hij met de juiste behandeling en opvolging een gelukkig bestaan leiden.
Wat is diabetes mellitus?
Diabetes mellitus is een aandoening waarbij er problemen zijn met het reguleren van het glucosegehalte in het bloed. Glucose is een suiker en fungeert als energiebron voor het lichaam. Het is onder andere afkomstig uit koolhydraten in de voeding. Koolhydraten uit de voeding worden in de darm afgebroken tot glucose, vervolgens wordt glucose opgenomen in het bloed. Vanaf daar wordt glucose via de bloedbaan verder naar de lichaamscellen vervoerd. Bij de cellen aangekomen heeft glucose hulp nodig van insuline om in de lichaamscellen binnen te dringen. Als er niet genoeg insuline aanwezig is of geproduceerd kan worden neemt het glucosegehalte toe in het bloed en ontstaat er hyperglycemie. Glucose wordt normaal gesproken niet doorgelaten door de nieren en komt niet in de urine terecht. Als de hoeveelheid glucose in het bloed boven een bepaalde grens komt, gebeurt dit wel en is het te meten in de urine (glucosurie).
Hoe ontstaat diabetes mellitus?
Er zijn verschillende oorzaken waardoor diabetes mellitus kan ontstaan. De mogelijke oorzaken van diabetes mellitus zijn:
-
overgewicht (obesitas) en verminderde lichamelijke activiteit. Dit is vooral het geval bij diabetes mellitus type twee dat bij katten voorkomt. Net zoals bij mensen wordt het lichaam door overgewicht minder gevoelig voor insuline. Dit betekent dat het lichaam meer insuline gaat produceren om glucose in de cellen te helpen. Bij deze vorm wordt er dus wel insuline geproduceerd maar neemt de gevoeligheid van de cellen af (insulineresistentie). Wanneer de katten op een dieet worden gezet en gewicht verliezen, wordt het lichaam weer meer gevoelig voor insuline. Ondanks dat dit niet hetzelfde werkt bij de hond is het toch aan te raden, wanneer er sprake is van obesitas, hier alert op te zijn en ook uw hond af te laten vallen.
-
niet gesteriliseerde teven. Door het aanwezige progesteron, het vrouwelijke geslachtshormoon, kan de werking van insuline worden tegengewerkt. Het eerste wat uw dierenarts u dan ook zal aanraden wanneer uw teefje diabetes mellitus heeft en nog niet gesteriliseerd is, is sterilisatie. Het is namelijk erg moeilijk om een teefje gereguleerd te krijgen wanneer er nog steeds progesteron aanwezig is.
-
problemen met de alvleesklier (pancreas). De pancreas bestaat uit een exocrien en een endocrien deel. Insuline wordt geproduceerd door cellen in het endocriene deel van de pancreas, de bètacellen. Verschillende aandoeningen kunnen problemen met de uitscheiding van insuline veroorzaken.
-
Pancreatitis (ontsteking van de pancreas). Pancreatitis kan een tijdelijk diabetes mellitus veroorzaken. Wanneer er blijvende schade is aan de pancreas zal de diabetes mellitus permanent worden.
-
Exocriene pancreasinsufficiëntie (EPI). Deze aandoening komt voor bij zowel katten als bij honden. Het is een aangeboren of verworven aandoening. EPI kan als enige aandoening voorkomen wanneer het exocriene deel, dat verteringsenzymen uitscheidt, beschadigd is. Of in combinatie met diabetes mellitus, wanneer ook het endocriene (hormoonproducerende) deel van de pancreas is aangetast.
-
Pancreas neoplasie (alvleesklierkanker). Wanneer er zich een tumor in de pancreas bevindt kan deze schade veroorzaken en de functies van de pancreas beïnvloeden.
-
-
aandoeningen van de bijnier (ziekte van Cushing). Bij deze aandoening worden overmatige hoeveelheden bijnierschorshormonen (cortisol) in het lichaam geproduceerd. Doordat cortisol een negatieve werking heeft op insuline kan hierdoor diabetes mellitus ontstaan.
-
bijwerking van bepaalde medicijnen. Als er een langere tijd prednisolone of dexamethasone (beiden corticosteroïden) wordt toegediend, werkt dit hetzelfde als de hierboven beschreven ziekte van Cushing. De medicijnen zijn synthetische vormen van cortisol en zorgen voor een chronische stress reactie en insulineresistentie.
Wat kan ik zien aan mijn huisdier als deze Diabetes mellitus heeft?
De meest voorkomende verschijnselen bij dieren met diabetes mellitus zijn:
-
veel plassen en daardoor meer drinken. Door de stijging van de glucose in het bloed komt het overschot van glucose in de urine terecht. Omdat glucose water meetrekt zal er een dorstgevoel ontstaan en gaat uw huisdier meer drinken. Een normale hoeveelheid water dat uw huisdier hoort te drinken is 50 – 60 milliliter per kilogram per dag. Is dit meer dan 100 milliliter per kilogram per dag dan drinkt uw hond of kat teveel. Een hond van tien kilo drinkt dus teveel als hij meer dan een liter per dag drinkt.
-
toename van de eetlust. Doordat het glucosegehalte in het bloed hoog is, maar het niet de cellen in kan om deze van energie te voorzien, is er constant een behoefte aan energie.
-
afvallen ondanks een goede eetlust. Dit kan verklaard worden doordat het glucose niet in de cellen terecht kan komen en ze niet van energie kan voorzien. Het lichaam gaat dan als noodreactie spieren (eiwitten) en vetten afbreken om hier de benodigde energie uit te halen. Uw huisdier kan dus een goede eetlust hebben maar toch afvallen.
-
sneller moe. Dit is een uiting van het chronisch tekort aan energie. Cellen hebben geen glucose om te verbranden en er is dus weinig energie.
-
staar aan beide ogen (cataract). Dit wordt vooral gezien bij honden. Cataract ontstaat doordat glucose wordt omgezet in sorbitol. Sorbitol dringt door tot tussen de lensvezels en trekt net zoals glucose water aan. De lens zwelt op door de hoeveelheid water en de lensvezels kunnen hierdoor kapot gaan.
-
perifere neuropathie (aandoening van de zenuwen). Dit verschijnsel komt juist vaak voor ter hoogte van de achterpoten bij katten. Ook hier wordt de schade veroorzaakt door sorbitol. Het dringt door tot in de zenuwcellen en brengt daarnaast schade toe aan de bloedvaten rondom de zenuwen. Wanneer de zenuwen niet genoeg bloed meer krijgen sterven deze af. Wat u als eigenaar opvalt, is dat uw kat niet meer op zijn tenen loopt, maar op hun hakken. Dit wordt een plantigrade gang genoemd.
-
meer kans op een urineweginfectie. Bacteriën zullen zich eerder vestigen in een omgeving waar genoeg energie aanwezig is. Het overschot aan glucose komt via de nieren in de blaas terecht en is een perfecte voedingsbron voor bacteriën.
-
in een vergevorderd en soms levensbedreigend stadium van de ziekte (diabetes mellitus ketoacidose) kan uw huisdier erg sloom zijn, gaan braken, plots juist een slechte eetlust hebben, versneld gaan ademen en de adem ruikt zoet. Wanneer het lichaam eiwitten en vetten gaat afbreken ontstaan er ketonen. Dit gebeurt ook bij mensen met diabetes mellitus of wanneer er sprake is van anorexia / vasten. De ketonen komen in de urine terecht en kunnen met een urinestick aangetoond worden. Deze ketonen hebben een typische geur waardoor mensen die deze geur kennen snel een huisdier of mens met diabetes mellitus kan herkennen.
Hoe wordt diabetes mellitus bevestigd?
Als u naar uw dierenarts gaat, zal hij naar aanleiding van de verschijnselen die u hebt opgemerkt bij uw huisdier, in combinatie met het lichamelijk onderzoek al het vermoeden kunnen hebben dat er sprake is van diabetes mellitus. Om deze ziekte te bevestigen wordt er een bloedonderzoek uitgevoerd en is er een kleine hoeveelheid urine nodig. Het bloedonderzoek zal aantonen dat er een verhoogde hoeveelheid glucose in het bloed aanwezig is. Als de glucosewaarde boven een bepaalde grens komt in het bloed wordt glucose ook doorgelaten door de nieren en kan het in de urine worden aangetoond (>10mmol/L). Met een dipstick kan er gezien worden of er glucose / ketonen aanwezig zijn in de urine. Is er zówel in het bloed als in de urine glucose aanwezig, dan kan diabetes mellitus bevestigd worden.
Bij gestresste katten kan het glucosegehalte in het bloed soms te hoog zijn zonder dat de kat diabetes mellitus heeft, dit wordt stresshyperglycemie genoemd. Een andere test die uitgevoerd kan worden is het meten van het fructosamine gehalte in het bloed. Fructosaminen zijn complexen van koolhydraten en eiwitten. Een een enkelvoudige meting van fructosamine weerspiegelt de gemiddelde glucoseconcentratie, in het lichaam, over een periode van één tot drie weken. Wanneer een kat in een vroeg stadium van de ziekte wordt gediagnosticeerd kan het fructosaminegehalte nog normaal zijn.
De behandeling
Hoewel diabetes mellitus niet te genezen is (met uitzondering van katten), kunnen de meeste dieren goed behandeld worden. Bij diabetes mellitus is het belangrijk dat het glucosegehalte in het bloed binnen bepaalde grenzen blijft. Dit is mogelijk door een goede toediening van insuline, een speciaal dieetvoer, meer lichaamsbeweging en indien uw huisdier nog niet gesteriliseerd is, sterilisatie. Nadat de diagnose is gesteld zal u uitleg krijgen wanneer, hoe vaak en op welke manier u de insuline zelf moet toedienen. Het is belangrijk dat de insuline elke dag op hetzelfde tijdstip wordt toegediend en dat uw huisdier op vaste tijdstippen eet. De meest gebruikte insuline-injectie is Caninsulin. De hoeveelheid insuline die nodig is, hangt af van het gewicht van uw hond of kat, maar ook zijn er individuele verschillen bij dieren van hetzelfde gewicht. Uw dierenarts zal u laten beginnen met een uitgerekende startdosis en vervolgens dient u meerdere keren terug te komen om het glucosegehalte te laten controleren. Voor het optrekken van de insuline in de spuit is het van belang dat het flesje wordt gezwenkt. Te krachtig schudden kan schade aan de insuline veroorzaken. Insulinedosissen worden gemeten in veertig eenheden per milliliter. De speciale spuitjes die u krijgt van uw dierenarts, wanneer u Caninsulin gebruikt, zijn U-40 spuitjes. Deze zijn speciaal ontworpen om de hoeveelheid goed af te meten. Voor extra duidelijkheid hoe u de insuline op moet trekken en moet injecteren, klik hier (deel1-hond), hier (deel2-hond) of hier (kat). Sinds 2013 is er een nieuwe manier om uw hond insuline toe te dienen. De Vetpen® is een insulinepen waarmee u op een gemakkelijke en veilige manier een vooraf ingestelde dosis Caninsulin® kunt toedienen. U hebt geen injectiespuiten meer nodig, de Vetpen ® is altijd klaar voor gebruik.
De maximale werking van insuline is bij katten ongeveer vier tot zes uur na de toediening en bij honden tussen de zes en acht uur. Een controleafspraak om het glucosegehalte in het bloed te controleren wordt dus ook gemaakt op het tijdstip dat de insuline optimaal werkzaam is. Als het gehalte te hoog (>12mmol/L) of te laag (<5mmol/L) is past uw dierenarts de dosis aan om uiteindelijk een goede verhouding voor uw huisdier te vinden. Om meerdere bezoekjes aan uw dierenarts te voorkomen kan uw dierenarts u uitleg geven hoe u thuis zelf het glucosegehalte van uw huisdier kunt meten. Het strikt volgen van de voorgeschreven tijd en het voedingsschema is hierbij heel belangrijk, om een te hoog bloedsuikergehalte (hyperglycemie) of een te laag bloedsuikergehalte (hypoglycemie) te voorkomen. Hypoglycemie kan in ernstige gevallen tot een coma leiden. Diabetes mellitus is geen gemakkelijke ziekte, het kan meerdere maanden duren voordat uw huisdier een constante glucosespiegel heeft met een vaste dosis insuline. Katten kunnen na een periode in remissie gaan en kan het zijn dat de dosis tussendoor juist afgebouwed moet worden. Dit komt doordat de insuline die wordt gegeven de bètacellen de kans geeft om te ‘rusten’ waardoor deze weer gevoelig kunnen worden en zelf insuline gaan produceren.
Ketoacidose kan ontstaan als de diabetes mellitus niet goed gereguleerd wordt en het glucosegehalte constant te hoog blijft. De behandeling van ketoacidose bestaat uit een intraveneuze vloeistoftherapie (infuus) en toediening van snelwerkend insuline. Dit is een ander soort insuline dan Caninsulin®, wat niet in het bloed gespoten kan worden. Zodra de glucose weer tussen de 11 en de 14 mmol/L gehouden kan worden, wordt er overgeschakeld naar Caninsulin®.
Wat kan ik zien als mijn huisdier een hypo (te laag glucosegehalte) krijgt?
Hypoglycemie kan getriggerd worden door een overdosis insuline, wanneer uw hond niet wil eten, braken, overmatige activiteit, of bij katten wanneer deze in remissie gaan. De volgende symptomen die u kunt zien bij uw huisdier wanneer deze een hypo heeft zijn plots extreme honger, rusteloosheid, trillen, ataxie, convulsie en coma. Wilt u een praktijkverhaal lezen over hypoglycemische shock, kijk dan onder Praktijkverhalen - Loki
Wat kunt u doen in een een dergelijk situatie? Het advies is om direct honing of fructose (een gram druivensuiker per kilogram lichaamsgewicht) op het tandvlees of onder de tong te smeren. Wanneer uw huisdier hierdoor opknapt moet u elke twee uur kleine hoeveelheden voedsel geven totdat uw huisdier volledig is herstelt.
Management
-
Zoals hierboven al beschreven is, is het van belang een goed voedingsschema te volgen. Snelle koolhydraten zijn niet goed voor honden met diabetes mellitus. Tussendoortjes moeten daarom ook zoveel mogelijk vermeden worden om schommelingen in de suikerspiegel te voorkomen. Royal Canin en Hill’s hebben speciaal droog- en natvoer ontwikkeld dat bij uw dierenarts te koop is. Honden krijgen meestal twee maaltijden op vaste tijdstippen. Voor de kat is het juist beter dat het dagrantsoen verdeeld over de dag gegeven wordt en dat ze een voeder krijgen dat rijk is aan eiwit en vet, maar arm is aan koolhydraten. Uw dierenarts kan u hierover het beste adviseren.
-
Daarnaast is de hoeveelheid lichaamsbeweging belangrijk. Te lange en intensieve wandelingen kunnen veel glucose verbruiken en een risico zijn voor hypoglycemie. Het is dus, zoals bij de voeding en de injecties, van belang enige regelmaat hierin te vinden.
-
Controles. Regelmatig en vooral in het begin moet het glucosegehalte van uw huisdier gecontroleerd worden. Eens er een juiste dosis insuline is gevonden kan deze periode verlengd worden. Bij katten kan het lichaam weer gevoelig worden voor insuline. U kunt dit merken doordat uw kat vaker symptomen van een hypo krijgt. De toegediende insuline dient in stapjes afgebouwd te worden tot uw kat misschien zelfs zonder extra insuline verder door het leven kan. Met een speciale glucosemeter het glucosegehalte in het bloed opmeten kunt u zelf ook thuis doen. Vaak is dit beter wanneer u een gestresseerde hond of kat heeft en de waarde bij de dierenarts dus vals verhoogd kan zijn. Het is een gemakkelijke test waarbij u met een naaldje of prikpen in de oorrand of het zoolkussentje prikt. De druppel bloed wordt op een teststrip gedaan en in de meter gestopt. De meeste katten en honden zijn asymptomatisch (ze hebben geen verschijnselen van een te hoog of een te laag glucosegehalte), wanneer het glucose gehalte gedurende de dag tussen de 5 mmol/L en de 12 mmol/L gehouden kan worden. Het beste is om bloed te prikken wanneer de werking van insuline optimaal is zoals eerder beschreven. Tussen vier en zes uur na de injectie bij de kat en tussen de zes en acht uur bij de hond. Is het glucosegehalte op dit tijdstip tussen de 5 mmol/l en de 12 mmol/l dan is de dosis correct. Ook moet er gekeken worden naar de symptomen. Drinkt uw huisdier minder? Is de eetlust iets afgenomen? Is er al gewicht bijgekomen?
Het lukt maar niet om mijn huisdier stabiel te krijgen.
Er zijn verschillende redenen waardoor diabetes mellitus niet onder controle gekregen kan worden. Eerst zal uw dierenarts u vragen hoe u de insuline toedient, welke dosis u geeft, of de juiste spuitjes (U-40 i.p.v. U-100) nog steeds gebruikt worden, hoe de insuline wordt bewaard en of u zich aan het voedingsschema houdt. Fouten kunnen voorkomen, wees hier alstublieft eerlijk over tegen uw dierenarts voordat er meerdere testen gedaan gaan worden die eigenlijk niet nodig zijn. Wanneer dit allemaal perfect in orde is kan er een onderliggende aandoening aanwezig zijn die insulineresistentie veroorzaakt. Onderliggende aandoeningen die insulineresistentie kunnen veroorzaken zijn bijvoorbeeld een urineweginfectie, ontstekingen in de mond en alvleesklierontsteking (pancreatitis). Uw dierenarts zal u voorstellen de hond of kat een dag in de kliniek te houden om een glucosecurve te maken. Dit houdt in dat er elke twee uur wordt gemeten hoe hoog het glucosegehalte is in het bloed. Alle waarden worden netjes in een grafiek uitgezet en zo kan er gezien worden wat het effect van de insuline op het glucosegehalte is gedurende de dag. Er zijn honden en katten waarbij het optimale tijdstip (het nadir) afwijkt en er vals verhoogde waarde worden verkregen als de dierenarts de glucose controleert in de praktijk tijdens dat tijdstip. De grafieken hiernaast geven voorbeelden aan van glucosecurves van de hond.
-
Zoals te zien is bestaat er ook een zogenaamd Somogyi effect. Dit kan gebeuren wanneer het glucosegehalte te hoog is bij uw dierenarts, doordat deze op een verkeerd tijdstip wordt gecontroleerd, en de dosis insuline wordt verhoogd. De extra hoeveelheid insuline zorgt dus voor een te sterke daling van de glucose waardoor er hypoglycemie ontstaat. Het lichaam reageert hierop door extra glucagon vrij te stellen uit de cellen. Glucagon wordt omgezet in glucose. Hierdoor treedt na de verlaging van het glucosegehalte, zoals te zien in de curve rechtsonder, een verhoging op van het glucosegehalte dat door uw dierenarts verkeerd geïnterpreteerd kan worden.
-
Reageert het lichaam echt niet op de insuline zoals linksonder te zien is, dan is er sprake van insulineresistentie. In dit geval moeten er meer onderzoeken uitgevoerd worden om een onderliggende oorzaak op te sporen. Voorbeelden van aandoeningen die insulineresistentie veroorzaken zijn infecties (voornamelijk urineweginfecties of tandvleesontstekingen), de ziekte van Cushing (waarbij cortisol de werking van insuline tegengaat), een tumor ergens in het lichaam, de aanwezigheid van progesteron bij ongesteriliseerde teven of door het toedienen van bepaalde medicatie.